Bandensoort en -spanning instellen

Let op: Controleer of de bandenmaat van de auto dezelfde is als die op het plaatje. Raadpleeg als het plaatje niet alle spanningswaarden vermeldt, of als ze niet overeenkomen, de bedieningshandleiding.

Voer na het opstarten van deze procedure de volgende stappen uit:

  1. Selecteer het bandentype op de vooras uit de gegevenslijst in het bovenste venster.
  2. Selecteer de waarde van het nieuwe bandentype op de vooras in het onderste venster en druk op [Wijzigingen opslaan].
  3. Selecteer de op sticker vermelde bandenspanningswaarde voor de vooras uit de gegevenslijst in het bovenste venster.
  4. Voer de waarde van het nieuwe bandentype op de vooras, uitgedrukt in kPa, in het onderste venster in en druk op [Wijzigingen opslaan].
  5. Verifieer de nieuwe selecties in de kolom Wijzigingen in het bovenste venster en druk op [Opties wegschrijven].
  6. Druk op [Doorgaan].
  7. Selecteer het bandentype op de achteras binnen uit de gegevenslijst in het bovenste venster.
  8. Selecteer de waarde van het nieuwe bandentype aan de binnenkant in het onderste venster en druk op [Wijzigingen opslaan].
  9. Selecteer het bandentype op de achteras buiten uit de gegevenslijst in het bovenste venster.
  10. Selecteer de waarde van het nieuwe bandentype op de achteras buiten in het onderste venster en druk op [Wijzigingen opslaan].
  11. Selecteer de op sticker vermelde bandenspanningswaarde voor de achteras uit de gegevenslijst in het bovenste venster.
  12. Voer de waarde van het nieuwe bandentype op de achteras, uitgedrukt in kPa, in het onderste venster in en druk op [Wijzigingen opslaan].
  13. Verifieer de nieuwe selecties in de kolom Wijzigingen in het bovenste venster en druk op [Opties wegschrijven].
  14. Druk op [Doorgaan] om de procedure af te ronden.